Notes |
- 1529:
Johan Kuesinck komt voor onder Huppel en Henxel in de legger van degenen die honden voor de jacht moeten houde.
Bron: Kwartierstaten Greidaenus-Jaeger in Stamreeksen 60, Arch. Wasserburg Anholt, Bestand Herrschaft Bredevoort 4/2
30 april 1534:
Johan Kuesynck metten selven Jan Scut syner dener spreckt an met recht die ffrou thoe Rennerdinck ende secht dat hoem noch schelt an synre huesfrouwen medehave ende Bruetschat 30 e[mder] g[ulden] ende 11 molder roggen / ende synre huesfrouwen Vader sy in Godt verstorven ende vynt de vurs. vrou to Rennerdinck In hoir vaderlicke naghelaeten guet sytten Bidt dem gerichte sie dair tho halde sie hem Int erste synen Bruetschat verrichte ende dair thoe hem synre huesfrouwen angestorven guder rechte erffutynghe doe Diede sie dess nyet wolde he nicht thoe schade van hoir lyden om 100 g[olt] g[ulden] ende scade met recht ende gesynnet dess gherichtz ende gerechter Antwort.
Die Vrou to Rennerdinck hefft oren dach genomen op horen vuirsprecke naden lantrecht.
Bron: Gerechtelijke protocollen Bredevoort: Verslagen van de rechtband van Bredevoort uit de jaren 1533 en 1534, fol. 71v-72
18 maart 1535:
Bernt Kuesinck spreckt an met recht Johan Kusinck synen broder ende secht hie hebben hem gelaefft alss hie syn huesfrou kreech hie wolde hem geven 40 emder gulden ende ten twe gudess uit ende 3 off 4 jair loenss dat hie kenne off versaicke.
Johan hefft synen dach genomen op synen vuirsprecke.
Bron: Transcriptie ADW van RAG: ORA Bredevoort 1534-1535 fol. 129
11 september 1535:
Johan to Kuesinck en Anna pachten het erf en goed Koesinck van de abdis van Vreden
Bron: Kwartierstaten Greidaenus-Jaeger in Stamreeksen 60, Arch. Wasserburg Anholt, Stift Vreden 206/4 nr. 1 f 7
20 maart 1544:
Frowe Laykinck mit oir kinder hebn sich weder laten inleiden in dat erve ind guet Laykinck, ind frow Kosinx laten utleidenen.
Bron: Luiting, RAG: RABvt inv.nr. 36, fol. 79r
Zoals zo veel huwelijken in die tijd, zullen bij het huwelijk van Johan en Anna ook zakelijke belangen een rol hebben gespeeld. De familie Rennerdynck kwam echter haar verplichtingen niet na en dit leidde tot een conflict. In het judicieel protovol van Bredevoort is dit vastgelegd. In april 1534 staat aangetekend dat Johan Kuesijnck 'spreckt an met recht die frou thot Rennerdynck, ende secht dat hoem noch schalt an sijner huesfrouwen medegave ende bruetschat XXX e.g. (emder guldens) ende XI molder rogen, ende synre huesfrouwen vader sij in godt verstorven ende vijnt de vurss. vrou to Rennerdinck in hoir vaderlicke naeghelaetenen guet sijtten. Bidt denn gerichte sie daer tho halde, sie hem int erste sijnen bruetschat verrichte ende daer thoe hem sijnre huesfrouen angestorven guder rechte erfutunghe doe' etc.
Johan Kossinck zelf kwam overigens volgens familieleden en derden ook niet altijd zijn verplichtingen na. Zo zou door Johan bij zijn huwelijk aan zijn broers een vergoeding zijn beloofd voor hun aandeel in de ouderlijke bezittingen. Een van de broers, Bernt Kossinck, spreekt Johan hierover in 1535 aan voor het Bredevoortse gerecht. Hem zouden bij het huwelijk van Johan met Anna Rennerdynck 40 emder guldens en enige jaren loon zijn toegezegd. Om zich hiertegen te verweren verschijnt Johan Kossinck met ene viertal getuigen, namelijk Hendrik en Bernt van Basten, Bernt ten Gripbroicke en Egbert Elekinck, de zogenaamde 'hijlix vrunden', deze verklaren o.m. 'eendrachtlick de ene vuer de ander nae, dat sij bij an ende over de dedinge (verdrag) dess hijlix gewest synnen, hen sy wall kundich dat alsdoe kallinghe vande broders gewest wer (over de broers is gesproken), dan sie hebbn nyet gehort dat ennig dinck daeraff gesloeten wort'. Geen overeenkomst dus, terwijl toch Hendrik van Basten naar zijn verklaring inkt en papier had meegenomen om een eventuele overeenkomst op te tekenen.
Bron: Luiting, Het erve Kössink als hofhorig erf van het stift Vreden
|