Notes |
- 6 oktober 1558:
Johan ten Kreill op Kerstgen Laikinck, dat hie hem schuldich sij 35 dall., dre koene und dre goeste rider, ind dre ader vier immen, so gemelten Johan diesolf angekomen sint, vermidts siner seliger suster so die ein tidt lanck bij Kerstgen vurs. gewest is. Sall schuldich sin op t'leggen ind t'betalen. Mit verrichtong kosten ind schaden.
Bron: Luiting, RAG: RABvt inv.nr. 45, fol.59v
28 januari 1574:
Kerstgen Laickinck bekent schuldich to sin Hinrick Schomaker und Frederick van Basten 104 dalers und 2 molder rocgen, gelavende diesolff t'betalen negstkomende Martiny inden winter bij penen van pantleverungh.
Bron: Luiting, RAG: RABvt inv.nr. 51, fol. 48v
27 februari 1577:
Verkoop door Kerstken Laickinck, Nailken ehel., aan Johan Dienberch, Wilhmken ehel., van ein stucke groenlandes, mit sinen tobehorigen seggeth vrede und allen sinen olden und nhien tobehoir, gelegen in kerspell Wenterswick, buirschap Medeho, mit ener siedt und ende an den Balckenschot, mit den anderen ende schietende an Deterinx broick, mit den ander siedt na Remens guidt.
Bron: Luiting, RAG: RABvt inv.nr. 55, fol. 11Ar
12 maart 1577:
Kerstgen Laickinck, Ailken ehel., heeft upgedragen und avergegeven aan Werner Reessinck, Gesken ehel., jairlix up Suncy Martiny vier den halven daler uth sin lieftucht genant den Lantinx goirden, gelegen inden kerspel Wenterswick, buirschap Medeho voir Laykinx busch, und is bescheiden dat die bowman upter guede Lantinck jarlix van siner pacht die betalungh doen sall. Kerstgen zal die vors. rente jarlix up vors. termin losen mugen mit 57 faler, die ene zal dem anderen die lose ein vierdel jairs tovoren verwittigen und upkondigen. Kerstgen heeft voorts gelaeft jarlix op aanwijzing van Werner uit Medeho ein voder hoys binnen Wenterswick to foren.
Bron: Luiting, RAG: RABvt inv.nr. 55, fol. 15v
6 april 1588:
Naell, weduwe zal. Kerstgen Laeckinck, mit Elssken und Jenneken Laeckinck, oere dochtere, vermits Hermen Laeckinck resp. oeren soen, broder und mombar, hebben bekandt van Johan Wilinck ontvangen te hebben 60 dlr., die sie in oeren hogsten noden und besten profitt wetentlichangewandt hedden. Hiervoor hebben zij aan Johan Willinck overgedragen 2 dlr. und dartoe 5 schepell roggen jaerlicher rente, up mit Meij A°.89 eerst) te verschijnen uth verkoperen thobehorende erve und gute Laeckinck inden kerspell Wenterschwick inder buirschap Medeho gelegen. De jaerrentte kan alle jair op Mitmeij, 14 dagen daernae, worden gelost met 60 dlr. Die ein den anderen mach die loese ein vierdell jaers thovorens opseggen.
Bron: Luiting, RAG: RABvt inv.nr. 58, fol. 50r en v
6 april 1588:
Naell, weduwe zal. Kerstgen Laeckinck, mit Elssken und Jenneken Laeckinck oere dochteren, vermits Herman Laeckinck resp. oere soon, broder und mombar, hebben bekandt schuldich tho sein aan Johan Poelhuiss, borger tott Wenterschwick, Merrij ehel., die summa van 275 dlr. Hiervoor hebben zij aan Johan Poelhuiss upgedragen 8 dlr. und daertho noch 8 molder roggen jairlicher renten, alle jaer op Meij (anno 90 eerst) te verschijnen uth verkoeperen thobehoerende koeweijde geheiten die Reisst, inden kerspell Wenterschwick buirschap Medeho, bei Erdens gorden und mit einen eijnde an den wegh gelegen, sambt den Laeckincks gorden, darbei liggendt, vortt uth dat alinge erve und guet Laeckiunck. Volgen bepalingen die de handelingsbevoegdheid t.a.v. het goed Laeckinck voor de eigenaren beperken ter bescherming van de rechte van de Poelhuiss. De jairrente kan alle jair op Meidach, 14 dagen them lengsten daernae, gelost worden mit 275 dlr. So waell koperen anss verkoperen mogen die loess ein vierdell jaers thovorens upseggen und verkundigen. (in de kant: geloest 29 Sept. 1613).
Bron: Luiting, RAG: RABvt inv.nr. 58, fol. 50v en 50Ar
22 mei 1589:
Naell, nagelatene weduwe zal. Kerstgen Laeckincks, Herman, Elske und Jenneken Laeckinck, resp. moder, kinders, broder und susters, hebben verkoft aan Johan Poelhuis en huisfr. ein stuck landes inde buurschap Hengsel.
Bron: Luiting, RAG: RABvt inv.nr. 59, fol. 64r en v
28 januari 1602:
Assuer Rasehorn, richter van Bredevoort, verklaart dat Johan Polhauss, burger zu Wenterswick, voor hem is verschenen om te remonstreren dat de moeder van Elsken, Jenneken und Herman Laickinck, nu wijlen Naelen, in 1588 275 daler van hem heeft opgenomen en ontfangen, und darvor jarlichs eine seckere pension van rogge und gelt verschreven heeft, und derwegen het gantze guett Laickinck verhypothiciert had (verschrijvong d.d. 6-4-1588). Er is nu een achterstand van dele jaren pension. Daarom wil Poelhus nu de gebuerliche loskundigung doen, welke via de richter der heerlijkheid geschiedt.
Bron: Luiting, RAG: RABvt inv.nr. 64, fol. 19r en v
15 juni 1605:
Zal. Kerstken Loykinck was in schuldt gefallen an Jan ter Pelckwick zal., bedragende in hoeftsum 50 dll., waarvoor versat den Greshoff, krachtens cedel. Herman Loijckinck is nu in de plaats van zijn vader getreden. Hij heeft op geboerlicke tijt de loese doen verkonden aan Johan Romp, als successoren van glte. Pelckwick. Loykinck heeft de verschuldigde penningen meerdere malen gepresenteerd, doch deze zijn door Romp geweigerd. Om de Greshoff gefrijet te krijgen wil Loykinck nu aan het gericht betalen, uthbescheiden 26 dll., die al op de 50 dll. zouden zijn betaald.
Bron: Luiting, RAG: RABvt inv.nr. 67, fol. 68r en v.
|