Notes |
- Stegeman:
In het Fürstliches Salm-Salmsche Archiv vinden wij onder dagteekening van 28 juni 1594 een schrijven van den Winterswijkschen voogd Hendrik van Basten aan de pandvrouwe, waaruit blijkt, hoe deze magistraat ondanks de vele oorlogsbeslommeringen toch niet vergat een wakend oog op de nakoming der hofhoorige plichten te houden.
Voor eenige dagen - aldus ongeveer zijn rapport - ontdekte ik, dat de hoorige Johan Hijink, die als Bredevoortsch soldaat bij Wesel door de Staatschen om het leven gebracht is, bij een op Kulmans-goed (een der Stortelersgoederen in het Woold) geboren en dus aan het huis Anholt cijnsplichtige vrouw een onechte dochter verwekte, die tot op heden op het goed Hijink voor den kost gediend heeft.
Toen ik haar in dat huis aantrof, vroeg ik haar, vanwaar zij en haar ouders kwamen, waarop zij mij het bovenstaande bekende. Haar daarop toevoegend, dat zij dan den huize Anholt toebehoorde, stortte zij bitter schreiend aldus haar hart voor mij uit:
'O lieve heer, ik ben in onecht geboren; ik kan van mijn vaders noch moeders goed ook maar een stuiver genieten en nu hoor ik, dat ook mijn naakte lijf nog een ander toebehoort. Wat zal er van mij geworden? Wie zal mij begeeren, nu er zooveel mangel aan mij is? Ik heb een koe, die ik hier uit een kalfjen opgefokt heb; ik wil ze mijn genadige Vrouw schenken, maar help mij toch, dat ik vrij kom'.
Ik heb haar beloofd deze woorden aan U over te brengen. 'Es ist mit ihr nichts anders ten besten und ist glich gefunden tho erachten (te vergelijken met een toevallige vondst); morgen oder übermorgen wird ihr die koe genohmen und alsdan ist die occasie vorbei. Euer Gnaden können mich schiben, was hierin zu thun gefellich.'
Bron: Stegeman: Het oude kerspel Winterswijk p. 304-305.
|